06 2022 • Alle winst schijn-VOF belast bij inbrenger van onderneming
Een vrouw neemt op 1 januari 2006 de eenmanszaak van haar echtgenoot over. Daarbij
maken zij gebruik van de faciliteit van de geruisloze doorschuiving. De bedrijfsactiviteiten
van de eenmanszaak omvatten het beschikbaar stellen van een rijhal met alle voorkomende
werkzaamheden in en rond deze hal. Daarnaast houdt het bedrijf zich bezig met de fok,
opfok en africhting van jonge paarden voor de dressuursport. Ten slotte verhuurt de
onderneming paardenboxen. Enkele jaren later sluit de onderneemster een VOF-overeenkomst
met haar schoonzoon en haar dochter. De (schoon)moeder brengt de onroerende zaak in
die zij mede gebruikt voor de onderneming. De inbreng van de schoonzoon bestaat uit
in privé gehouden paarden. De dochter brengt uitsluitend arbeid in. Maar de inspecteur
kent aan deze VOF-overeenkomst geen materiële waarde toe. Daarom rekent hij alle (negatieve)
winst toe aan de (schoon)moeder. Deze onderneemster start vervolgens een beroepsprocedure.
Hof Den Bosch is het met de Belastingdienst eens dat feitelijk geen sprake is van
een materieel samenwerkingsverband. De onderneemster geeft namelijk niet genoeg inzicht
in de feitelijke samenwerking tussen haar, haar schoonzoon en haar dochter. Haar dossier
bevat evenmin stukken waaruit blijkt dat de VOF naar buiten toe optreedt als samenwerkingsverband.
De onderneemster stelt nog dat haar schoonzoon en haar dochter bij haar zijn ingetrokken
in het woonhuis op het bedrijfsterrein. Verder is de VOF ingeschreven in het register
van de Kamer van Koophandel. Deze omstandigheden zijn volgens het hof echter onvoldoende
om tot een ander oordeel te komen. Bovendien benadrukt het hof dat de rechtsvorm ook
niet doorslaggevend is. De manier waarop de partijen in de praktijk handelen, is relevant.
Het hof stelt dat het resultaat van de VOF volledig valt toe te rekenen aan de (schoon)moeder.
Daarnaast oordeelt het hof dat men dient uit te gaan van de herrekende verliezen zoals
de Belastingdienst die heeft berekend. Maar het beroep van de onderneemster is toch
gegrond. Dat komt onder meer doordat de inspecteur ten onrechte geen verliesvaststellingsbeschikking
over 2011 heeft afgegeven.
Bron: Hof Den Bosch 01-06-2022 (gepubl. 21-06-2022)
Is in een onherroepelijke uitspraak vastgesteld dat in een bepaald jaar een onderneming is gestaakt? Dan kan de ondernemer niet jaren later een stakingsverlies claimen.
lees meerVoor Rechtbank Zeeland-West-Brabant is een forfaitair rendement van € 302 significant hoger dan een werkelijk rendement van € 177. En dus moet dan nader rechtsherstel plaatsvinden.
lees meerKan men met een beroep op dwaling het nadeel van het terugnemen van de bedrijfsopvolgingsregeling bij faillissement van de overgedragen onderneming voorkomen? Niet als het risico van faillissement niet is overwogen op het moment van schenking, aldus Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
lees meerRechtbank Noord-Holland staat een inkorting van de maximale looptijd van een beschikking 30%-regeling toe als dat het gevolg is van gewijzigde wetgeving.
lees meer